Het politiek instabiele Duitsland van na de wapenstilstand (1918) was ten prooi gevallen aan chaos en armoede, waarbij links en rechts streden om de macht. Deze strijd zou uiteindelijk worden beslecht in het voordeel van het totalitaire nationaalsocialisme. De essentie van deze fascistische stroming was dat de sterkere het recht heeft de zwakkere te overheersen. Dit verklaart zowel het radicaal nationalistische, antisemitische, militaristische, antidemocratische en anticommunistische karakter van deze beweging als de ideologisch geïnspireerde vernietigingsoorlog die hieruit voortvloeide.
Het Verdrag van Versailles (1919) verplichtte Duitsland tot territoriale concessies, financiële offers en een drastische beperking van zijn militaire macht. Bovendien werden geallieerde troepen in het Rijnland gelegerd. De vernedering was een bron voor Duits ressentiment en zou de uiterst rechtse nationalistische partijen in de kaart spelen. Ook de opdeling van Duits grondgebied zonder rekening te houden met de bevolkingssamenstelling zou aanleiding geven voor internationale spanningen. In het verarmde, door nederlagen gedemoraliseerde en hongerige Rusland van 1917 braken revoluties uit. De hieropvolgende communistische machtsovername leidde in heel Europa tot onlusten. Europa zou na 1917 veelvuldig in de greep komen van de angst voor het “communistische gevaar” (toen nog vaak aangeduid als bolsjewisme) en deze angst zou de opkomst van het Fascisme in Italië en het nationaalsocialisme in Duitsland een impuls geven.
In november 1918 vond in Duitsland een door de Russische Revolutie geïnspireerde linkse Novemberrevolutie plaats, die de kop werd ingedrukt door uit gedemobiliseerde soldaten samengestelde vrijkorpsen. De extreemrechtse vrijkorpsen werden deels gedreven door de theorie dat communisten, socialisten, republikeinen en Joden het land zouden hebben verraden en dat Duitsland daarom de oorlog had verloren (de zogenaamde dolkstootlegende).
De naoorlogse economische crisis verergerde nadat Duitsland in 1923 de opgelegde herstelverplichtingen niet langer nakwam en Franse en Belgische troepen het Ruhrgebied bezetten. Hierna braken stakingen uit die door de Duitse staat werden aangemoedigd. Om de stakingskas te vullen draaide de geldpers en dit veroorzaakte hyperinflatie. De economische chaos ontketende in het hele land onlusten en de Weimarrepubliek verloor de steun van de door de geldontwaarding verarmde burgerij. De Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartijonder leiding van Adolf Hitler grepen deze onlusten aan om in 1923 in Beieren een greep naar de macht te doen.
Deze Bierkellerputsch mislukte en Hitler werd tot 5 jaar gevangenisstraf veroordeeld, waarvan hij uiteindelijk 1 jaar moest uitzitten. Tijdens deze detentie dicteerde hij zijn beruchte boek Mein Kampf dat later een centrale plaats in de nazipropaganda zou innemen. Ondanks aanvankelijke tegenslagen vond het nationaalsocialisme in de Duitse poel van armoede, angst, chaos en onvrede van de jaren twintig en dertig een vruchtbare voedingsbodem. Adolf Hitler bleek namelijk te beschikken over een opmerkelijk redenaarstalent en politiek instinct. Deze twee eigenschappen, opgeteld bij zijn dominerende drang naar macht en gebrek aan moreel besef, stelden hem in staat de situatie uit te buiten en zouden hem en zijn partij eerst de overheersing en uiteindelijk de ondergang brengen.
De depressie die ontstond na 1929 deed het ledental van de NSDAP groeien tot bijna 14.000.000 in juli 1932. In januari 1933 trad Hitler als Rijkskanselier aan, met een regering waarin de nationaalsocialisten de minderheid vormden. Toen bleek hij zeer snel in staat alle macht naar zich toe te trekken. De Weimarrepubliek ging ter ziele en de nazi's noemden hun nieuwe regime het Derde Rijk.
Nazi-Duitsland startte vrijwel direct met herbewapening. De omvang van de Reichswehr was door de bepalingen van Versailles beperkt tot 100.000 man. Het had geen tanks, geen luchtmacht en nauwelijks schepen. Zes jaar later, bij het uitbreken van de vijandelijkheden, beschikte de Wehrmacht over 3,5 miljoen soldaten, 9.000 kanonnen, 2.500 tanks, 2.300 vliegtuigen, 57 onderzeeërs en 45 oppervlakteschepen.