De geallieerden landden op 10 juli 1943 op Sicilië, wat in diezelfde maand leidde tot de val van de Italiaanse dictator Benito Mussolini, waarna de regering Badoglio heimelijk ging onderhandelen met de geallieerden. Op 3 september 1943 werd de Straat van Messina overgestoken, waarop de Italiaanse regering zich overgaf en de zijde van de geallieerden koos. De Duitse strijdkrachten waren aldus een bezettingsleger geworden en gedroegen zich daar ook naar. Zij wisten zich bijzonder hardnekkig te verzetten bij de geallieerde landingen in Anzio, Salerno en vooral in de slag om Monte Cassino. Niettemin werd op 4 juni 1944 Rome bevrijd. Na de invasie in Normandië op 6 juni werd het Italiaanse front tot een zijtoneel gedegradeerd, hoewel de strijd om Noord-Italië met lagere intensiteit zou voortduren tot mei 1945.

 Zie ook Slag om Normandië

 
Aanvalsroutes 6 juni 1944

Dwangarbeiders hadden aan de Westkust van het bezette Europa van Noorwegen tot aan de Spaanse grens meer dan 8.000 bunkers aangelegd maar deze verdedigingslinie, de Atlantik wall, had weinig diepte. Daarom voorspelde maarschalk Erwin Rommel, die het laatste stadium van de aanleg had geleid en ook het bevel had over de Duitse troepen in Frankrijk, dat de eerste 24 uur na de landing in Frankrijk beslissend zouden zijn; als de geallieerden die eerste dag niet in zee werden gedreven, dan zou de Duitse strijd verloren zijn. In de ochtend van 6 juni 1944 werden de Duitsers geconfronteerd met de grootste gecombineerde amfibische en luchtlandingsoperatie in de geschiedenis: meer dan 6.000 schepen (waaronder 4.000 landingsvaartuigen, 7 slagschepen, 23 kruisers, en meer dan 100 jagers), 7.000 bommenwerpers en 5.000 jachtvliegtuigen. De Duitsers hadden aan het westfront ongeveer 170 vliegtuigen tot hun beschikking. Binnen een dag was een bres geslagen in de Atlantik wall en was een bruggenhoofd gevormd (operatie Overlord). De verliezen op die eerste dag waren aanzienlijk, maar niet rampzalig. De eerste twee maanden waren heel moeilijk voor de invasietroepen, ondanks hun numerieke en materiële overwicht, dat door constante aanvoer over het Kanaal dagelijks toenam. Het Normandische 'bocage' landschap bood de verdedigers veel dekking, waarvan bekwaam gebruik werd gemaakt. De Duitse tanks waren veel beter dan de Amerikaanse en Britse, maar de vele innovaties van de geallieerden op andere gebieden en hun numerieke overwicht en de beheersing van het luchtruim bleken doorslaggevend. Vanaf 23 juli 1944 lukte het de geallieerde troepen uit te breken (operatie Cobra). Parijs werd bevrijd op 25 augustus 1944; tegen die tijd waren er aan het westelijk front aan beide zijden wel honderdduizenden soldaten gedood of gewond, tienduizenden burgers gedood en waren Normandische steden als Caen en Saint-Lô volledig verwoest.

 
Omaha Beach in Normandië, juni 1944

Na de catastrofe in Normandië leken de Duitsers zich zelfs sneller terug te trekken dan de geallieerden met hun logistieke problemen konden oprukken. Desondanks mislukte Operatie Market Garden, een geallieerde poging in september 1944 om met een combinatie van oprukkende tanks en luchtlandingen vanuit België een aantal Nederlandse kanalen en rivieren over te steken en daarmee vitale punten tot en met de Rijnbrug bij Arnhem te veroveren. De Ardennen en de Siegfriedlinie langs de Franse-Duitse grens zouden zodoende vermeden kunnen worden, waarna doorgestoten zou kunnen worden naar het industriële hart van Duitsland, het Ruhrgebied. De oorlog had dan 'met Kerstmis voorbij kunnen zijn'. De Rijnbrug in Arnhem bleek een brug te ver, door zowel onverwacht felle Duitse tegenstand nabij Arnhem als door fatale strategische en communicatieve fouten van de geallieerden. In oktober en november werd na felle strijd in Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en Zuid-Beveland de weg vrijgemaakt naar de haven van Antwerpen, waarmee de logistieke problemen van de geallieerden goeddeels waren opgelost. In december 1944 poogden de Duitsers in hun Ardennenoffensief tevergeefs een 'Wunder im Westen' te forceren en de haven van Antwerpen te heroveren; dit leidde aan beide zijden tot zware verliezen, maar verder slechts tot een maand vertraging van de geallieerde opmars. De nieuwe Duitse 'vergeldingswapens' V1 en V2 eisten wel enkele duizenden burgerslachtoffers in vooral Londen en Antwerpen, maar hadden weinig invloed op het verloop van de strijd. Op 7 maart 1945 veroverden de Amerikanen de Ludendorffbrug over de Rijn bij Remagen en op 24 maart staken geallieerde troepen bij Wesel de Rijn over (operatie Plunder, de laatste grote luchtlanding van de oorlog). Daarna ging het betrekkelijk snel; de uitgeputte Duitsers onderkenden de zinloosheid van verder verzet en bleken bovendien, als ze moesten kiezen, zich liever aan de westelijke geallieerden over te geven dan aan het Rode Leger. Hitler vaardigde nog wel de 'Nero-decreten' uit, die neerkwamen op een soort verschroeide aarde-tactiek, maar die werden nauwelijks opgevolgd. Amerikanen en Russen schudden elkaar de hand aan de Elbe op 25 april 1945, waarna Hitler, die eindelijk besefte dat alles verloren was, in zijn Berlijnse bunker op 30 april 1945 zelfmoord pleegde. Op 1 mei 1945 maakte de Duitse radio bekend dat de Führer aan het hoofd van zijn troepen bij de verdediging van Berlijn was gesneuveld. Met deze laatste leugen ging nazi-Duitsland ten onder. De overgave werd getekend op 7 mei 1945.