De strijd aan het oostfront was het kernconflict van de oorlog in Europa, waar de twee grootste Europese mogendheden het verloop van de oorlog grotendeels bepaalden. Het vloeide voort uit de ideologisch geïnspireerde expansiedrang van het nationaalsocialisme. De oorlog aan dit front was geen gewone imperialistische strijd om grondgebied of grondstoffen maar een existentiële worsteling op leven en dood, en werd door beide zijden ook zo ervaren. Toen in juli 1941 de oorlog gewonnen leek voor Duitsland, stelde Hitler daarom dat zowel de Russische krijgsgevangenen als de gewone bevolking moesten worden doodgehongerd. Mede hierdoor vielen in het Oosten de meeste slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Meer dan 21 miljoen Russen en Polen lieten het leven: 20 procent van het Poolse volk en 10 procent van de Russische bevolking. Het is later gebleken dat meer dan 80% van alle Duitse verliezen in de Tweede Wereldoorlog geleden zijn aan het oostfront. Aan het oostfront bevond zich grofweg 75% van het Duitse leger en het is ook in Rusland dat zij de oorlog verloren. Toen in 1944 de geallieerden in Frankrijk landden, was de strijd al voor een groot deel gestreden. Het oostfront bleek het beslissende strijdtoneel van de gehele oorlog, met consequenties die tot op de dag van vandaag voortduren.

Op 22 juni 1941 vielen meer dan 3 miljoen Duitse soldaten, bewapend met 3580 tanks, 7184 kanonnen en 2740 vliegtuigen de Sovjet-Unie binnen (Operatie Barbarossa). Hoewel het veel grotere Rode leger in totaal beschikte over bijna zes miljoen soldaten, 25.700 tanks en 18.700 vliegtuigen ontbeerde het de ervaring, training, mobiliteit en slagvaardigheid van de Wehrmacht. De Russische vliegtuigen waren merendeels verouderd en de troepen niet voorbereid. Hitler zat er niet heel ver naast toen hij vooraf zei: “we hoeven slechts de deur in te trappen en de hele verrotte boel stort in”. Incompetentie en tekortschietende logistieke ondersteuning completeerden het beeld. De slechte leiding van het leger was in belangrijke mate toe te schrijven aan de grootschalige zuiveringen die Stalin eind jaren dertig o.a. in de legertop had doorgevoerd, waarschijnlijk nog aangewakkerd door activiteiten van de Duitse inlichtingendienst.

Drie Duitse legergroepen drongen diep in Rusland door. Een Noordelijke aanvalsgolf richting Leningrad en de Baltische staten, een Zuidelijke naar de olievelden in de Kaukasus en de middelste moest Moskou veroveren. De Duitsers wilden voor oktober 1941 alle gebieden ten westen van de Wolga bezetten om de herfstmodder te vermijden. De Sovjets probeerden hun tegenstanders te pareren door een vruchteloze poging de Duitse moderne bewegingsoorlog te imiteren. Hele legers en pantserkorpsen werden door de Duitsers tegelijk omsingeld en vernietigd. In juli 1941 leek het erop dat Duitsland de oorlog had gewonnen en de Sovjet-Unie had verslagen. Door de enorme omvang van het Rode leger konden echter steeds nieuwe troepen worden aangevoerd. De Wehrmacht bereikte weliswaar Leningrad, Moskou en Rostov, maar stagneerde in de herfstblubber, vroor vast in de Russische winter en werd geplaagd door inmiddels te lange aanvoerlijnen. Het eerste echte Russische tegenoffensief van december 1941 wierp legergroep Midden meer dan 100 kilometer terug.

Het Duitse leger bleek vervolgens in de zomer van 1942 niet in staat op alle punten aan te vallen, maar behaalde aan het Zuidelijke front nogmaals spectaculaire successen. Sebastopol, Voronezj en een aantal olievelden in de Kaukasus werden veroverd. Het definitieve keerpunt ten gunste van het Rode Leger resulteerde uit Hitlers obsessie om Stalingrad te veroveren. Het zesde leger van Von Paulusmarcheerde vanaf juli 1942 op richting Stalingrad, dat in een ruïnelandschap werd veranderd, maar slaagde er net niet in om het geheel te veroveren. Hierdoor waren de flanken echter uitermate zwak geworden, en met een grootscheeps tegenoffensief in november omsingelden de Sovjets het gehele 6e leger van zo'n 300.000 man, waarna het met totaal onvoldoende bevoorrading door de lucht gedoemd was. Op 2 februari 1943 gaven ca. 90.000 uitgehongerde en uitgeputte overlevenden zich over. Het daarop volgende Russische tegenoffensief werd pas honderden kilometers ten westen van Stalingrad tot staan gebracht. De Duitsers wisten tussen februari en maart 1943 zowaar Charkov te heroveren. Het was echter duidelijk dat de kwaliteit van het Rode Leger langzaam verbeterde. De Slag om Koersk in juli 1943 was de laatste grote aanval van de Duitsers en is nog steeds de grootste tankslag uit de geschiedenis. De Russen wisten echter ook hier de Duitsers te weerstaan. De Duitsers waren na Koersk niet meer in staat het initiatief te herwinnen, maar zij konden nog wel een defensieve strijd leveren en het zou dan ook nog bijna twee jaar duren voordat de Russen in Berlijn stonden. In de zomer van 1944 lanceerden zij Operatie Bagration, die de Duitse legergroep Midden praktisch vernietigde, legergroep Noord afsneed van het moederland, en hun legers tot de poorten van Warschau bracht.

In maart 1945 lanceerden de Duitsers hun laatste grote offensief van de oorlog, nabij het Balatonmeer in Hongarije. Zij wisten wel zware verliezen toe te brengen, maar door de enorme Sovjet-overmacht werd geen van de doelstellingen behaald. Bovendien werden hiervoor reserves ingezet die daardoor niet meer beschikbaar waren om de Sovjet-aanval vanuit Polen op Berlijn tegen te houden. De innames van Wenen en Praag luidden de laatste grote slag van de oorlog in Europa in: de Slag om Berlijn